Wetenschap - De empirische wetenschappen
De wetenschap wordt al lang gezien als een onderneming die volledig immuun is voor de subjectieve aard van vakgebieden als morele filosofie en godsdienst. Het vaak uitgedragen culturele stereotype is dat de wetenschap als methodologie op een objectieve manier afrekent met de vertekende interpretaties van data die het gevolg zijn van een toewijding aan een persoonlijke levensbeschouwing of een ingeprente ideologie.
Een dergelijke kijk op de wetenschap is enorm populair, omdat hiermee in de publieke opinie twee fundamenteel verschillende soorten wetenschappelijk onderzoek op een hoop worden gegooid.
Hoe is het mogelijk dat sommige wetenschappelijke theorieën, zoals de erfelijkheidstheorie van Mendel, de kiemtheorie van ziekte, Newtons bewegingswetten en Einsteins relativiteitstheorie, empirisch geverifieerd kunnen worden, terwijl dat voor andere soorten theorieën niet mogelijk is? Natuurlijk gaan alle hierboven genoemde theorieën over de manier waarop bepaalde natuurlijke fenomenen in het heden werken. Dergelijke theorieën kunnen gecontroleerd worden door vast te stellen of ze al dan niet met de werkelijkheid overeenstemmen. Met andere woorden, de empirische wetenschap, die al dit soort theorieën omvat, kan geverifieerd worden door de theorieën te vergelijken met de manier waarop natuurlijke fenomenen zich feitelijk gedragen wanneer wij ze waarnemen.
Omdat een dergelijke empirische verificatie mogelijk is, wordt de wetenschappelijke methode alom gevierd als ware het een "neutrale" onderneming, volledig verstoken van enige theologische of filosofische vooronderstellingen. Wetenschappelijke theorieën gaan hand in hand met herhaalbare waarnemingen, voor zover ze betrekking hebben op de empirische wetenschappen.
Wetenschap - De historische wetenschappen
Maar naast de empirische wetenschappen, die zich bezighouden met de werking van natuurlijke fenomenen in het heden, zijn er ook de historische wetenschappen. In tegenstelling tot de empirische theorieën, die zich concentreren op verschijnselen in het heden, richten historische theorieën zich op eenmalige gebeurtenissen in het verleden. Wanneer wetenschappers op zoek zijn naar de beste verklaring van een gebeurtenis in het verre verleden, zullen ze allereerst kijken naar oorzaken die al vaker een dergelijke gebeurtenis hebben veroorzaakt. Als ze bijvoorbeeld het bestaan van vulkanische as willen verklaren, dan zullen ze niet aannemen dat dit door een aardbeving is veroorzaakt, omdat nog nooit is waargenomen dat een aardbeving vulkanische as voortbrengt. Wat wél vulkanische as voortbrengt, is een vulkaanuitbarsting. Daarom is de hypothese van een vulkaanuitbarsting de beste causale verklaring voor de aanwezigheid van vulkanische as.
Er bestaan verschillende soorten verklaringen voor de verschillende soorten patronen die in de natuur worden aangetroffen. Niemand zou ooit overwegingen om de inscripties op de Steen van Rosetta of de uitgehouwen gezichten van Mount Rushmore toe te schrijven aan wind aan erosie. Er is immers nog nooit waargenomen dat wind en erosie dergelijke resultaten kunnen voortbrengen. Dergelijke patronen vertonen kenmerken die het best kunnen worden toegeschreven aan een intelligente oorzaak, niet aan een naturalistische oorzaak.
Deze methode wordt natuurlijk controversiëler wanneer we het over biologische systemen hebben. Waarom? Omdat de hierboven beschreven verschijnselen, vanuit een reductionistisch perspectief, niets meer vereisen dan een of andere geëvolueerde intelligentie. Maar als biologische systemen ontworpen zouden zijn, dan zou hiervoor een niet-geëvolueerde intelligentie vereist zijn. Dit is uiteindelijk een fundamenteel conflict tussen twee tegenstrijdige levensbeschouwingen: het theïsme en het reductionisme. Desalniettemin zien wij in de cel een enorme hoeveelheid "specifieke onregelmatigheid" (een synoniem voor "informatie"). Er is nog nooit aangetoond dat wetmatige, materiële mechanismen het causale vermogen hebben om een dergelijke specifieke onregelmatigheid voort te brengen. In onze herhaalde en uniforme waarnemingen bestaat er slechts één enkele mogelijke oorzaak van dit soort gevolgen. En die oorzaak is intelligentie.
Wetenschap - Theologie: vriend of vijand?
De wetenschap kan bepaalde feiten vaststellen die nuttig kunnen zijn voor de theologische vakgebieden. De wetenschap kan bijvoorbeeld vaststellen dat het universum ergens in het eindige verleden een begin had. De wetenschap kan vaststellen dat bepaalde kenmerken van levende systemen waarschijnlijk het gevolg zijn van een intelligente oorzaak. Toch zijn vraagstukken over de identiteit en de aard van die intelligente oorzaak niet alleen secundaire vraagstukken, maar ook vraagstukken die beter kunnen worden overgelaten aan vakgebieden als de filosofie en de theologie.
De theologie draait uiteindelijk om de ontologie: aan wie of wat heeft het universum zijn bestaan te danken? Vraagstukken over ontologische zaken zijn daarom geen onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. De wetenschappelijke methode gaat ervan uit dat er fundamentele natuurwetten en constanten bestaan en kan daarom geen vragen beantwoorden over de oorsprong van die wetten en constanten zonder cirkelredeneringen te gebruiken.
Concluderend kunnen we dus stellen dat theologie en wetenschap weliswaar aan elkaar gerelateerd zijn, maar toch twee fundamenteel verschillende onderzoeksrichtingen zijn. Hoewel de een zeker verhelderend voor de ander kan zijn, mag de een niet misbruikt worden om de ander te overtroeven.
Copyright © 2002-2021 AllAboutScience.org, Alle rechten voorbehouden