Kosmologische argumenten - Waarom is er eigenlijk iets, in plaats van niets?
De primaire logica van de kosmologische argumenten wordt samengevat door Alan Sandage, winnaar van de Crafoordprijs in de astronomie: "Ik vind het bijzonder onwaarschijnlijk dat orde uit chaos is voortgekomen. Er moet een of ander rangschikkend principe zijn. God is een mysterie voor mij, maar is de verklaring voor het wonder van het bestaan; waarom er iets is in plaats van niets.” Stephen Hawking voegt hieraan toe: “Waarom zou het universum eigenlijk al die moeite doen om te bestaan?”
Kosmologische argumenten - Het contingentiebeginsel
De kosmologische argumenten zijn een reeks van eenvoudige gevolgtrekkingen die ons aan het denken zetten over de oorsprong van het heelal. Denk er eens over na: als er geen God zou zijn, waarom zou er dan überhaupt iets bestaan? Het is niet noodzakelijk. Men kan zich de mogelijkheid voorstellen dat er nooit iets zou bestaan. Al sinds het begin van de geschreven geschiedenis worstelen filosofen met de vraag waarom er eigenlijk iets is.
De gevolgtrekkingen die de knapste moderne filosofen over deze vraag hebben getrokken, kunnen als volgt geformuleerd worden:
Kosmologische argumenten - Is een eeuwig universum mogelijk?
Op dit punt kan de sceptische denker bezwaar maken tegen het fundament van de kosmologische argumenten door te vragen: “Wat als het universum er altijd al geweest is, eeuwig en onveroorzaakt, precies zoals de meeste mensen God als onveroorzaakt beschouwen?” Dat is een goede vraag. Laten we eens kijken wat hiervoor nodig zou zijn en laten we het bewijs vóór en tegen dit idee op een rijtje zetten.
Als het heelal nooit een begin had, dan betekent dat dat het aantal gebeurtenissen in de voorbije geschiedenis van het universum oneindig is. Maar wiskundigen erkennen dat het idee van een feitelijke oneindige verzameling (in tegenstelling tot een conceptuele oneindigheid) leidt tot interne tegenstrijdigheden. Om een voorbeeld te noemen: wat is oneindig minus oneindig? In mathematische zin kun je intern tegenstrijdige antwoorden krijgen. Als je bijvoorbeeld een oneindig aantal momentopnames neemt en deze nummert (moment 1, moment 2, enzovoorts), en dan alle even momentopnames aftrekt van het totale aantal, dan heb je een vergelijking waarin “oneindig minus oneindig gelijk is aan oneindig”. Als je vervolgens dezelfde oneindigheid van genummerde momentopnames zou nemen en alleen de momenten zou aftrekken die groter zijn dan 3, dan heb je de vergelijking “oneindig minus oneindig is gelijk aan 3”. Of als je dezelfde oneindigheid van genummerde momentopnames zou nemen en de hele verzameling ervan aftrekt, heb je een vergelijking die stelt dat “oneindig minus oneindig gelijk is aan nul”. Afhankelijk van hoe je de vergelijking verwoordt, kun je dus elk mogelijk antwoord krijgen op de vraag “hoeveel is oneindig minus oneindig”! Dit laat zien dat “oneindigheid” weliswaar een concept is dat in onze gedachten bestaat, maar niet in werkelijkheid. David Hilbert, misschien wel de beroemdste wiskundige uit de 20e eeuw, stelt: “De oneindigheid kan in de werkelijkheid nergens gevonden worden. Het bestaat niet in de natuur en biedt ook geen geldige basis voor de rationele gedachte. De enige rol die overblijft voor de oneindigheid is de rol van een idee.”2
Maar dat betekent dat gebeurtenissen uit het verleden niet zomaar ideeën zijn, maar werkelijkheid. Het aantal gebeurtenissen in het verleden moet eindig zijn. Daarom kan de reeks van voorbije gebeurtenissen in het heelal niet tot in de eeuwigheid teruggaan. Het universum moet een begin hebben gehad.
Deze conclusie is bevestigd door opmerkelijke ontdekkingen in de astronomie en in de astrofysica. Al in de oudheid waren er grote denkers, zoals Plato en Aristoteles, die aannamen dat het universum in het verleden al eeuwig had bestaan. Natuurlijk geloofden de Joodse en de Christelijke culturen in het scheppingsverhaal zoals dat door de Bijbel wordt beschreven. Er bestonden daarnaast talrijke niet-Joods-Christelijke scheppingsverhalen, maar er waren altijd wel individuen en groeperingen die dachten dat het universum eeuwig was. Na de zogenaamde “Verlichting” in Europa in de 18e eeuw (toen veel Westerse beschavingen begonnen af te dwalen van de Bijbelse gedachte), en vooral na de door Charles Darwin voorgestelde evolutieleer in 1859, werd het heel gewoon voor wetenschappers en professoren in het Westen om te geloven dat het universum een eeuwig verleden had.
Dit geloof werd vanaf 1913 hevig door elkaar geschud toen wetenschappers Vesto Slipher, Albert Einstein en Edwin Hubble zeer overtuigend bewijs ontdekten dat het universum uitdijt. In de 20e eeuw bevestigde de ene na de andere ontdekking niet alleen dat het universum uitdijt, maar ook dat tijd, ruimte, materie en energie een begin lijken te hebben gehad in het eindige verleden. In 1965 ontdekten wetenschappers Arno Penzias en Robert Wilson de resten van de achtergrondstraling van de oerknal. In 1968 en 1970 publiceerden Stephen Hawking, George Ellis en Roger Penrose artikelen waarin Einsteins algemene relativiteitstheorie werd uitgebreid met tijd en ruimte. Zij toonden hiermee aan dat beide een eindig begin hadden dat overeenkwam met de oorsprong van materie en energie. Hun opmerkelijke conclusie was dat ruimte en tijd vóór dat moment niet bestonden!
Het astrofysische bewijs geeft aan dat het universum begon te bestaan met een grote explosie die de “oerknal” wordt genoemd. In die gebeurtenis werden de fysieke ruimte en tijd geschapen, net als alle materie en energie in het universum. Na ongeveer elf jaar onderzoek bevestigden kosmologen Arvind Borde, Alan H. Guth en Alexander Vilenkin in 2003 dat deze conclusie geldig is voor alle theorieën aangaande de oorsprong van de kosmos waarvoor observationeel bewijs bestaat. Dit is de conclusie van de moderne wetenschap. Zoals astronoom Fred Hoyle van de Universiteit van Cambridge opmerkt, vereist de oerknaltheorie dus de schepping van het universum uit niets! Dit komt omdat je, wanneer je in de tijd teruggaat, een punt bereikt waarop het heelal was “ineengekrompen tot helemaal niets” (om Hoyles eigen woorden te gebruiken).3 Het oerknalmodel vereist dus dat het universum een begin had en uit het niets werd geschapen.
Nu blijkt dit voor de atheïst heel gênant te zijn. Want, zoals Anthony Kenny van de Universiteit van Oxford benadrukt, “een voorstander van de oerknaltheorie moet, tenminste als hij een atheïst is, geloven dat het universum uit het niets en door niets tot ontstaan kwam.”4
Maar dat is toch zeker niet logisch. Niets komt uit niets. Waarom bestaat het universum dan in plaats van helemaal niets? Waar kwam het dan vandaan? Er moet een oorzaak geweest zijn die het universum tot ontstaan heeft gebracht. En op basis van de aard van de gebeurtenis moet deze oorzaak zelf een onveroorzaakt, onveranderlijk, tijdloos en immaterieel wezen zijn dat het universum heeft geschapen. Het moet oneindig zijn omdat er geen oneindige reeks van oorzaken kan bestaan. Dat wil zeggen, er kan geen reeks van oorzaken bestaan die tot in het oneindige verleden kan worden doorgetrokken. Het moet tijdloos en daarom ook onveranderlijk zijn, ten minste buiten het universum, omdat het de tijd heeft geschapen. Omdat het ook de ruimte geschapen heeft, moet het boven de ruimte uitstijgen en dus niet stoffelijk, maar immaterieel zijn.
Kosmologische argumenten - Het Kalam-argument
Dit leidt ons naar een andere logische oefening in de lijn van de kosmologische argumenten, het zogenaamde “Kalam-argument.” Het kosmologische argument is bedrieglijk eenvoudig, maar in zijn moderne vorm (zoals ontwikkeld door filosoof William Lane Craig) is het nog nooit met succes weerlegd:
Kosmologische argumenten - De onvermijdelijke conclusie
Is het niet ongelooflijk dat de oerknaltheorie en de kosmologische argumenten passen bij wat de theïst altijd al geloofd heeft, namelijk dat God het heelal in het begin heeft geschapen? Sinds de eerste aanwijzingen werden gevonden, vroeg in de 20e eeuw, dat het universum een begin heeft gehad, heeft men herhaaldelijk geprobeerd om een eeuwig model voor te stellen in een poging om de metafysische implicaties van deze waarheid uit de weg te gaan. Enkele van deze pogingen waren het oscillerende model, de steady-statetheorie en het vacuümfluctuatie model. Al deze modellen hebben gefaald. De “oerknalmodellen”, die alle een begin in ruimte en tijd hebben, worden vanwege het overweldigende bewijs door meer dan 90% van alle wetenschappers (soms schoorvoetend) aanvaard, ondanks de metafysische implicaties die ze met zich meebrengen.
Arvind Borde, Alan H. Guth en Alexander Vilenkin bewezen in 2003 dat het heelal, ook al bevindt het zich gemiddeld in een kosmische uitdijingstoestand, niet eeuwig kan zijn geweest, maar dat het een absoluut begin moet hebben gehad. Dit omvat alle modellen aangaande de oorsprong van het universum die de beschikbare data eerlijk benaderen. Hierover zei Vilenkin: “Men zegt dat een argument datgene is wat redelijke mensen overtuigt, en dat bewijslast datgene is wat nodig is om zelfs een onredelijk mens te overtuigen. Met het bewijs dat we nu hebben, kunnen kosmologen zich niet meer verbergen achter de mogelijkheid van een eeuwig universum in het verleden. Er is geen ontsnappen mogelijk; zij moeten het probleem van een kosmisch begin onder ogen zien.”6
Leer meer!
Copyright © 2002-2021 AllAboutScience.org, Alle rechten voorbehouden